CT betekent Computertomografie. Met een CT-scan kunnen foto’s worden gemaakt van bijvoorbeeld je hersenen, nieren (organen) of je botten in je lichaam. Soms krijg je van tevoren via een infuus een speciale vloeistof (contrastvloeistof) in je bloed, waardoor de organen nog beter te zien zijn. Wanneer deze contrastvloeistof nodig is, mag je vóór het onderzoek niets eten of drinken. Het maken van deze foto’s gebeurt niet met een gewoon fototoestel, maar met een CT-scanner en een computer. De CT-scanner heeft in het midden een rond gat. Tijdens het maken van de scan lig je op een smal bed. Dit bed schuift langzaam door het ronde gat. Het is belangrijk dat je stil blijft liggen, anders mislukt de scan. De CT-scanner maakt een zacht geluid. Van het maken van de foto’s voel je niets.
Eén van je ouders mag bij het onderzoek blijven als je dat zou willen. Er is ook een laborant aanwezig (iemand die helpt bij het onderzoek). De laborant kan tijdens het maken van de scan aan je vragen om ongeveer 15 tellen je adem in te houden. Je ziet de laborant niet tijdens het onderzoek, maar hij kan met je praten via een microfoon. Na een half uur ben je klaar en mag je weer naar huis of terug naar de afdeling als je bent opgenomen. Als je iets niet begrijpt, dan kun je nog altijd vragen stellen aan de laborant.
De CT-scan maakt met röntgenstralen foto’s van de binnenkant van je lichaam. De foto’s zijn op een computerscherm te zien.
Klik hier om terug te gaan naar het overzicht met alle onderzoeken en behandelingen.